De eerste indruk
We komen meestal een lokaal binnen, soms een bajeskerk (wat ook een soort van lokaal is) en soms een gang van een afdeling met cellen. Lege cellen. Daar mag dan gemusiceerd worden.
Zo’n leeg cellenblok heeft wel dat authentieke natuurlijk, en de akoestiek is ook cool. We bouwen de boel rustig op en zijn benieuwd welke mensen er gaan komen. Het is overal weer anders. De eerste indruk dus ook. Soms komt er een groepje aan, dat zó lijkt weggelopen uit zo’n gangster-clip. Ze geven je een slap handje en kijken je ondertussen niet of amper aan. Ze mompelen iets, terwijl wij ze breeduit lachend begroeten.
Nou, eerst maar koffie dan. Beetje elkaar en nog een aantal katten uit de boom kijken. Dat gaat uiteindelijk altijd goed. We komen iets goeds, iets positiefs brengen, en we zijn relaxed, oordelen niet. Dat hebben anderen al gedaan. Dat scheelt. Wij zijn er puur voor hen en na een tijdje beseffen ze dat.
Op een dag kwamen we aan bij een van de bajesen waar we zijn geweest, de P.I. in Veenhuizen. Dat is een oude strafkolonie en dat zie je nog goed. Nadat we een aantal gangen hadden doorlopen kwamen we bij een kruispunt aan, waar ongeveer dertig mannen stonden te wachten om naar de ‘arbeid’ te gaan. Vanaf een meter of tien afstand is het van top tot teen waarnemen een stuk gemakkelijker dan van dichtbij, dus dat deden we. En vice versa natuurlijk, want ook wij werden bekeken.
Bad guys
Dichterbij gekomen zagen we dat sommigen écht wat je noemt boeventronies hadden. Typisch van die zware jongens uit de Donald Duck. Sommigen hadden hoofden waarvan ik durf te beweren dat ik zulke nog nooit gezien had. Deze mannen zouden bij een castingbureau geheid succesvol kunnen worden bemiddeld als zogenaamde bad guys.
Het hield me bezig en ik moest diezelfde avond denken aan portretten van knappe jongetjes met een dikke traan op eén van hun wangetjes, die vroeger vaak de muren van menig woonkamer ‘verfraaiden’. Geborduurd door de vrouw des huizes. Het waren van die jongetjes die iedereen over het bolletje wilde aaien en die, alleen al om de reden dat ze mooi waren, aardig gevonden werden. Je moet er wat geluk mee hebben he, hoe je er uitziet. Het oog wil ook wat, wordt er wel gezegd. Wellicht moeten de innerlijke ogen eerst geopend worden, denk ik dan.
Enfin: we kwamen via een oude binnenplaats waar gejogd werd, een sfeervolle hoge ruimte binnen. Iedereen was er al. Dit was een groepje waarbij je meteen zag en voelde dat ze er zin in hadden. En ze drukten ons enthousiast de hand. Binnen een half uur hadden ze ons verteld waaróm ze zaten, én hoe lang ze nog moesten. Dat was opvallend. Meestal duurt het veel langer voor we een beeld van ze hebben. Er leek een soort van opluchting boven de groep te hangen.
Veel gedetineerden ijsberen elke dag tussen getralied raam en de dichte deur. De tijd is een gruwelijke sleur.
Velen janken van binnen, maar houden zich van buiten groot. Ze zitten vaak met dezelfde problemen als ons: het missen van geliefden, schoolproblemen van hun kind, het sterven van dierbaren, enz.
Muzikaal talent
D. zat vast voor smokkelen: “Ik was te gretig, ik zat muurvast in mijn leven, had amper geld en ik wilde eén keer een klapper maken. Dat ging dus meteen faliekant mis. Eigen schuld. Toen moest ik mijn oude moeder bellen. Ik zag er vreselijk tegen op: ‘Ma, ik zit vast.’ Dat was verschrikkelijk.”
D. had een mondstuk van een trompet in zijn hand. Ik vroeg hem waarom hij alleen een mondstuk had. “Ik krijg zo dadelijk een trompet.”, zei hij glunderend. “Na al die jaren. Ik heb vroeger gespeeld in hotelbands, vaak jazz. Ik ben gek op Chet Baker en Clifford Brown.”
Toen kwam de bajesdominee binnen met de trompet en D. scheurde bijna uit zijn mondhoeken van het glimlachen. We waren hem daarna een uurtje kwijt, maar we hoorden hem in de verte wel spelen. Hij was achter de schermen zijn embouchure aan het oefenen. Dat is de actie van de lippen die nodig is om een blaasinstrument te bespelen. In de weken die volgden, verontschuldigde hij zich telkens met de woorden dat ‘hij vroeger toch écht wel beter speelde hoor’. Het klonk evengoed prachtig zeiden we, en dat was ook zo.
G. was een bossanova expert en die stijl beheerste hij op elk instrument dat je maar kon vinden in de ruimte. Vooral op gitaar kwam dat écht heel goed uit de verf. Toch zat hij ook vaak achter de piano. Net als ik, want ik had een slijmbeursontsteking in mijn schouder. G. kwam uit een hele muzikale familie zei hij. Ik zei tegen hem: “Waarom ga je er dan niet iets mee doen als je weer vrij komt?”
“Ik hoop het”, antwoorde hij. “Ik hoop dat het me lukt. Ik ben moe. Moe van dit leven.”
Magie
We vragen ook altijd of de gedetineerden iets willen schrijven. Iets over het bajesleven, hun daden, hun familie, wat dan ook. Enkelen waren al direct begonnen met het opschrijven van dit soort gedachten.
De muzikanten begonnen te jammen en het klonk behoorlijk goed. M., die een prachtige stem heeft, speelde ook een paar van zijn eigen liedjes. We haakten allemaal in en M. geraakte helemaal in hogere sferen. Wij ook, want zijn getormenteerde stem klonk als een kruising tussen Neil Young, Jeff Buckley en David Eugene Edwards. Jammer dat we hem niet mochten opnemen, want zo’n stem verdient het om gehoord te worden.
Op een gegeven moment zat G. achter de piano en speelde een soort van variatie op The Girl From Ipanema, maar hij maakte er iets totaal eigens van. Ik stond instinctief op en liep er naar toe.
Toen gebeurde er iets. Precies op het moment dat ik naast G. bij de piano kwam staan, en me als een late night bar crooner half over de piano boog, kwam D. vanaf links met zijn zachtjes huilende trompet aan, terwijl T. op rechts kwam toegelopen. Hij gaf me een blad tekst en we begonnen met z’n drieën aan een improvisatie waarbij werkelijk álles op zijn plek viel. We plukten het gewoonweg uit de lucht. We speelden met open ogen, met ons hart, maar onze bovenkamers waren hoog boven de wolken. We waren allen voor een moment lang helemaal vrij.
Dit was pure magie. Ik vergeet dit nooit meer.